Daar je in GeoGebra kan rekenen met vectoren, is dit een eenvoudige oefening.
A = (-2, 1) B = (3, 3) T = A + 7/10 (B - A)
Een andere mogelijkheid is
A = (-2, 1) B = (3, 3) v = Vector[A, B] T = A + 7/10 v
Je kan vervolgens een parameter t gebruiken (bijv. in de vorm van een schuifknop, 3.2.9) en het punt T herdefiniëren als T = A + t v (zie 3.1.7). Door de parameter t te wijzigen zie je het punt T bewegen volgens een rechte.
Teken deze rechte door volgende parametervergelijking in te voeren (zie 4.2.3):
g: X = T + s v